woonhuis en kantoor van de architect zelf
In 1924 bouwde Bernard Buurman op 40-jarige leeftijd voor zijn gezin en zijn architectenbureau een pand aan Cronesteinkade 18. Het werd vlak na zijn huwelijk met Mary den Hollander in september 1924 betrokken. Het hoekpand maakt deel uit van een ensemble met aan weerzijden een andere woning, waarvan er één voor de weduwe van zijn compagnon Mulder was bestemd.
Waar doorgaans een tuin in de private sfeer wordt geplaatst en voor een grote achtertuin wordt geopteerd, kiest Buurman er eigenzinnig voor om de tuin aan de voorzijde te positioneren. De daardoor ontstane dialoog tussen gebouw en groen past enerzijds in eigentijdse woonexperimenten waarbij buitenruimte en het contact met buiten belangrijker wordt; anderzijds laat Buurman het “kijkgroen” aan de openbare ruimte. De tuin, in structuur gaaf bewaard, is een vroeg voorbeeld van modernistische tuinarchitectuur gekenmerkt door strakke belijningen van metselwerk, waarbij het centrale grasveld wordt gekaderd door een rand van Engelse borders.
(Gehele tekst P.J. De Vos, Erfgoed Leiden en Omstreken)
Buurman ontwerpt zijn woonhuis met architectenstudio in een voor die tijd zeer actuele orthogonale architectuurstijl. Het betreft een rationeel gebouw, functionalistisch in opzet en met gematigde toepassing van decoratieve elementen. Als een synthese van deze kenmerken kan het beschouwd worden als een vroeg voorbeeld van de Nieuwe Haagse School. Net als tijdgenoten zoals J.B. van Lochem, W.M. Dudok en J. Wils is Buurman sterk beïnvloed en geïnspireerd door de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright. Met het bouwen van zijn woonhuis annex architectenstudio weet Buurman niet alleen een voor Leiden tot dan toe niet eerder vertoonde architectuur neer te zetten, hij draagt met het ontwerp ook bij in de ontwikkeling van moderne architectuur op nationaal niveau.
Het gebouw heeft een sterke horizontale belijning door toepassing van overstekende daken, het metselwerk in kettingverband met verdiepte voegen en de gevelbanden boven de kozijnen. Ook karakteristiek zijn de brede kozijnen die zo goed als in het gevelvlak liggen, het toepassen van glas-in-loodkunst en het terug- en uitspringen van geveldelen in de vorm van erkers en balkons. Verder is er gebruik gemaakt van traditionele kleuren: donkergroen en wit schilderwerk in combinatie met naturel geverniste voordeuren. Het donkergroene contrasteert met het gele metselwerk op een roodpaarse-plint.
Bij de bouw betrof het een visitekaartje voor toekomstige opdrachtgevers. Thans betreft het een sleutelontwerp om het omvangrijke oeuvre van deze belangrijke Leidse architect te duiden.
In navolging van de actuele ideeën gaat hij uit van een totaalontwerp waarin vanuit de stedenbouw de architectuur en ook de interieurinrichting nauwgezet wordt ontworpen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de tegelpatronen van de entrees, vestibule, toiletten, badkamer, schouwmantel en hall, het ontwerp voor de trappen, de keukenkastjes, de deuren, lambriseringen etc. Bijzonder zijn de tussenkamers beneden met de aanliggende kamers gescheiden door schuifdeuren tussen dubbele muren. Eén van de schuifdeuren is uitgevoerd in bijzonder mooi gekleurd glas in lood – wellicht afkomstig van Warffemius. In het interieur zijn diverse vaste meubeltimmerwerken aangebracht, zoals bankjes, verborgen kastjes, hoekkasten en laden.
De hoofdingang aan de Cronesteinkade heeft een 1,20 meter brede voordeur van blank eikenhout met een smal verticaal venster, onder een luifel gevormd door een erker van het “dienstbode kamertje”. De dakrand volgt in vorm deze erker en accentueert hiermee de hoofdtoegang.
Alle meubels liet Buurman ontwerpen door LOV: Labor Omnia Vincit: Arbeid overwint alles. Deze meubelen pasten bij de stijl van zijn huis. Waarschijnlijk sloten ze aan bij zijn maatschappelijke visie. Buurman was ook lid van de Vrijzinnig Democratische Bond.
Mede tot stand gekomen dankzij:
ArchiScienza
Erfgoed Leiden en Omgeving
RAP Leiden
LAFV
Fotografie:
Henk Jan Hoogenberk
Kees de Jong
Mevon de Jong